-
1 verblijden
réjouir -
2 verheugen
réjouir -
3 verblijden
1 [een genoegen doen] réjouir♦voorbeelden:bijzonder verblijd zijn • être transporté de joieiemand met iets verblijden • faire à qn. la surprise de qc.verblijdend • réjouissantII 〈wederkerend werkwoord; zich verblijden〉♦voorbeelden:1 zich over iets verblijden • se réjouir (à l'idée) de qc. -
4 verheugen
I 〈wederkerend werkwoord; zich verheugen〉1 [blij zijn] se réjouir (de)♦voorbeelden:zich op iets verheugen • se réjouir à l'idée de qc.II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [verblijden] réjouir♦voorbeelden:dat verheugt mij zeer • j'en suis ravidie tijding verheugde ons zeer • nous fûmes transportés de joie à cette nouvelle -
5 blij zijn met iets
blij zijn met ietsse réjouir de qc. -
6 blij
♦voorbeelden:iemand met iets blij maken • faire plaisir à qn. avec qc.wees blij dat je er zo gemakkelijk van af komt • estime-toi heureux d'en être quitte à si peu de fraisik ben blij u te zien • je suis heureux de vous voirblij toe! • tant mieux!blij zijn met iets • se réjouir de qc.ik was blij dat het afgelopen was • j'étais bien content que ce soit finieen blij(d)e lach • un sourire gai -
7 gedachte
♦voorbeelden:de achterliggende gedachte is dat … • l'idée qui se trouve derrière est que …dit zal je waarschijnlijk op andere gedachten brengen • tu devras sans doute réviser ton point de vueiemands innigste gedachten • les pensées les plus intimes de qn.een gedachte onder woorden brengen • formuler une penséezijn gedachten bij elkaar houden • rassembler ses idéeszijn gedachten bij iets houden • se concentrer sur qc.de gedachte koesteren • caresser l'idéezijn gedachten de vrije loop laten • s'abandonner à ses penséeszijn gedachten over iets laten gaan • réfléchir à qc.iemands gedachten lezen • lire dans la pensée de qn.een gedachte opwekken • susciter une idéezijn gedachten uitdrukken • exprimer sa penséeeen gedachte uiten • exprimer une idéewaar zijn je gedachten? • où as-tu la tête?ik u bedriegen, wat een gedachte! • vous tromper, moi, quelle idée!de gedachte alleen al • rien que d'y penserde gedachte aan zijn vrouw • la pensée de sa femme(diep) in gedachten zijn • être absorbé dans ses penséesiets in gedachten doen • faire qc. sans y penserik zal het in gedachte houden • j'y penseraiin zijn gedachte(n) • dans son espritiets in (zijn) gedachten houden • ne pas perdre qc. de vueiets in zijn gedachten nemen • prendre qc. en considérationer niet bij zijn met zijn gedachten • avoir la tête ailleursop de gedachte komen om • s'aviser denooit uit iemands gedachten zijn • ne jamais sortir de l'esprit de qn.van gedachten wisselen • échanger des points de vuevan gedachten veranderen • changer d'aviszijn eerste gedachte was • sa première pensée fut (de)→ link=wens wensiemand tot andere gedachten brengen • amener qn. à changer d'avisiemand tot betere gedachten brengen • ramener qn. à de meilleures penséesin gedachte(n) met, van iemand verschillen • ne pas partager l'avis de qn.op twee gedachten hinken • ne savoir sur quel pied danservan gedachte zijn dat • être d'avis que -
8 gunnen
1 [verlenen, toestaan] accorder2 [zonder nijd zien dat een ander iets heeft] se réjouir (de)♦voorbeelden:iemand alle goeds gunnen • vouloir du bien à qn.〈 ironisch〉 ik gun je de pret! • (je te souhaite) bien du plaisir!dat is je gegund! • tu le mérites bien! -
9 leven
leven1〈 het〉♦voorbeelden:een bruin leven • une vie de cocagneeen dubbel leven leiden • mener une vie doublehet leven wordt steeds duurder • (le coût de) la vie ne cesse d'augmenterzijn eigen leven leiden • vivre sa viedat verhaal is een eigen leven gaan leiden • ce récit est devenu un tout indépendant du contexteeen lekker leventje leiden • se la couler doucedat is een lekker leventje • c'est la belle vieals je leven je lief is • si ta vie t'est précieuseeen lui leventje • une petite vie pépèrenieuw leven inblazen • revitalisereen nieuw leven beginnen • refaire sa viehet ongeboren leven • la vie foetaleeen ongeregeld leven leiden • mener une vie de bâton de chaiseeen teruggetrokken leven leiden • mener une vie retiréeeen verdorven leven leiden • mener une vie dissolueeen vrolijk leventje leiden • mener joyeuse viehij danste alsof zijn leven er van afhing • il dansait comme si c'était une question de vie ou de mortzich het leven benemen, zich van het leven beroven • se suiciderals vrijgezel door het leven gaan • être célibatairezijn leven hangt aan een zijden draad(je) • sa vie pend à un filhet leven erbij inschieten • y laisser la viezo is het leven • c'est la vieiemand het leven laten • laisser la vie sauve à qn.iemand het leven ontnemen • ôter la vie à qn.zijn leven redden • sauver sa viehet leven schenken aan • donner la vie àhoe staat het leven? • comment ça va?voor zijn leven strijden • défendre sa peauzijn leven wagen • risquer sa viemijn leven lang • ma vie durantbij, tijdens zijn leven • de son vivantzich door het leven slaan • se débrouiller dans la viein leven • en vieiets in het leven roepen • mettre qc. sur piedhet leven in het hiernamaals • (la vie de) l'au-delàmet zijn leven spelen • risquer sa vieiemand naar het leven staan • attenter à la vie de qn.om het leven komen • trouver la mortiemand om het leven brengen • tuer qn.uit het leven gegrepen • pris sur le vifvan zijn leven niet • jamais de la vieheb je van je leven! • a-t-on jamais vu ça!voor zijn leven geborgen zijn • avoir du foin dans ses bottes pour le restant de ses jourshij is voor zijn leven ongelukkig • il est malheureux pour la vievoor het leven benoemd • nommé à viezij heeft geen leven bij die man • ce n'est pas une vie (pour elle) auprès de cet hommeeen leven als een luis op een zeer hoofd hebben • vivre comme un coq en pâte〈 spreekwoord〉 zolang er leven is, is er hoop • tant qu'il y a de la vie, il y a de l'espoir¶ dat brengt leven in de brouwerij • 〈 het wordt levendig〉 cela met de l'entrain; 〈 de zaken gaan vooruit〉 les affaires prennent tournuretoen begon het lieve leventje • …, ce qui mit le feu aux poudreswat is er een leven op straat! • quelle animation il y a dans la rue!leven maken • faire du tapagezij is in het leven • elle est prostituéenaar het leven tekenen • dessiner d'après natureeen leven als een oordeel • un tapage infernal————————leven21 vivre♦voorbeelden:leeft die vaas nog? • ce vase n'est toujours pas cassé?blijven leven • rester en viemen moet leven en laten leven • il faut vivre et laisser vivrewe moeten daar nog een jaar mee leven • il faudra supporter cela un an encorestil gaan leven • se retirer des affairesin angst leven • vivre dans l'angoissemet deze man valt niet te leven • cet homme est invivablenaar iets toe leven • se réjouir à l'idée de qc.leven tussen hoop en vrees • flotter entre l'espoir et la craintehij leeft van rijst • il vit de rizvan zijn rente leven • vivre de ses renteshij heeft genoeg om van te leven • il a de quoi vivrevan dit vak kun je niet leven • ce métier ne nourrit pas son hommezo waar als ik leef • aussi vrai que j'existezij leven langs elkaar heen • ils vivent chacun de leur côtémen moet ermee leren leven • il faudra bien s'y faire〈 spreekwoord〉 wie dan leeft, die dan zorgt • qui vivra, verra¶ leve de koningin! • vive la reine!dat portret leeft • ce portrait vitdeze romanpersonages leven • les personnages de ce roman sont vrais -
10 naar iets toe leven
naar iets toe levense réjouir à l'idée de qc. -
11 over iets verheugd zijn
over iets verheugd zijnse réjouir de qc. -
12 verheugd
-
13 verkneukelen
〈wederkerend werkwoord; zich verkneukelen〉1 [verkneuteren] jubiler2 [zich de handen wrijven] se frotter les mains♦voorbeelden:zich in iets verkneukelen • se réjouir vivement de qc. -
14 zich in iets verkneukelen
zich in iets verkneukelense réjouir vivement de qc. -
15 zich op iets verheugen
zich op iets verheugense réjouir à l'idée de qc. -
16 zich over iets verblijden
zich over iets verblijdense réjouir (à l'idée) de qc. -
17 zich verheugen bij de gedachte aan iets
zich verheugen bij de gedachte aan ietsse réjouir à l'idée de 〈+ onbepaalde wijs〉Deens-Russisch woordenboek > zich verheugen bij de gedachte aan iets
-
18 blij zijn om
se réjouir de -
19 vreugde scheppen in
se réjouir de -
20 zich amuseren
se réjouir
- 1
- 2
См. также в других словарях:
réjouir — [ reʒwir ] v. tr. <conjug. : 2> • 1549; resjoïrXIIe; de re et a. fr. esjouir « rendre joyeux » I ♦ V. tr. Mettre en joie, rendre joyeux (cf. Faire plaisir à). « Il n y a pas de plus grande joie que de réjouir un autre être » (A. Gide). La… … Encyclopédie Universelle
rejouir — Rejouir, aidez vous de Jouir … Thresor de la langue françoyse
réjouir — (ré jou ir) v. a. 1° Donner de la joie. Il ne faut pas priver la jeunesse de ce qui peut la réjouir. Donner du divertissement. Il fit venir des musiciens pour réjouir la compagnie. • Nous voyageons un peu gravement ; M. de Coulanges nous… … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
RÉJOUIR — v. a. Donner de la joie. Cette nouvelle doit vous réjouir. Cela réjouit tout le monde. Fig., Cette couleur réjouit la vue, Elle est agréable, elle plaît aux yeux. Fam., Le vin réjouit le coeur, Il réconforte, il égaye. RÉJOUIR, signifie aussi,… … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 7eme edition (1835)
RÉJOUIR — v. tr. Donner de la joie. Cette nouvelle doit vous réjouir. Cela réjouit tout le monde. Cette couleur réjouit la vue. Absolument, Voilà un air qui réjouit. Réjouir la compagnie aux dépens de quelqu’un, Amuser une compagnie par des plaisanteries… … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 8eme edition (1935)
réjouir — vt. arguèlyî (Vaulx.082), R.2 => Houx. A1) se réjouir, jubiler : s arguèlyî (082), s arglyî (Albanais 001), R.2 ; se r(é)zho i vp. (Sevrier, Thônes | Chambéry), se rézo i (Marthod), se réjou i (Albertville) ; étre kontê <être content>… … Dictionnaire Français-Savoyard
réjouir — (v. 2) Présent : réjouis, réjouis, réjouit, réjouissons, réjouissez, réjouissent ; Futur : réjouirai, réjouiras, réjouira, réjouirons, réjouirez, réjouiront ; Passé : réjouis, réjouis, réjouit, réjouîmes, réjouîtes, réjouirent ; Imparfait :… … French Morphology and Phonetics
se réjouir — ● se réjouir verbe pronominal Éprouver de la joie, du plaisir, une vive satisfaction ; se féliciter de : Je me réjouis de votre succès. ● se réjouir (difficultés) verbe pronominal Construction Se réjouir que (+ subjonctif), se réjouir de ce que… … Encyclopédie Universelle
Ne pas réjouir quelqu'un — ● Ne pas réjouir quelqu un ne lui dire rien qui vaille, ne pas le tenter : Ce voyage ne me réjouit pas du tout … Encyclopédie Universelle
égayer — [ egeje ] v. tr. <conjug. : 8> • agueer v. 1228; de é et gai 1 ♦ Rendre gai, amuser. ⇒ distraire, divertir, ébaudir, réjouir. « Au lieu de m égayer, l observation de Jacques me fit monter aux yeux un grand flot de larmes » (A. Daudet). Le… … Encyclopédie Universelle
applaudir — [ aplodir ] v. <conjug. : 2> • 1375; lat. applaudere I ♦ V. intr. Battre des mains en signe d approbation, d admiration, ou d enthousiasme. Applaudir des deux mains, à tout rompre, très fort. « Au concert, des amateurs fanatiques qui s… … Encyclopédie Universelle